Het verhaal van Arie Evegroen, schipper van de “Twee Gebroeders”

Gepubliceerd op: 1 februari 1978 ·
Hij geniet thans van een welverdiende rust, de 73-jarige oud-schipper Arie Evegroen in een nieuwe bejaardenwoning aan de Bakwetering te Ouderkerk. Deze week gaan zijn gedachten in het bijzonder terug aan de watersnoodnacht van 25 jaar geleden, toen hij het waagde bij vliegend stormweer, zijn schip de „Twee Gebroeders” in het ontstane gat van Schielands Hoge Zeedijk te varen, waarmee menselijkerwijs gesproken de Zuidplaspolder voor een onvoorstelbare overstromingsramp werd gered** Want als men de hoogtekaart van Nederland bekijkt dan- ziet men dat de Zuidplaspolder meer dan 5 meter beneden de zeespiegel ligt, de Prins Alexanderpolder zelfs 6,60 meter daarbeneden. **Zwaar weer** Evegroen: Ik was die zaterdagmiddag nog op de fiets naar de Molenplaats in Ouderkerk geweest, maar toen ik terugkwam dacht ik al ,,Jongens, dat wordt zwaar weer vannacht”. Thuisgekomen – ik woonde toen nabij de IJssellaan – zei ik tegen m’n vrouw: Ik moet toch eens naar mijn schip gaan kijken hoe het erbij ligt. De ,,Twee Gebroeders” lag toen naast de machinefabriek van de fa. Dijksman, tussen twee grotere schepen van de Gebrs. Heuvelman in. **Bar slecht** Nu, wij lagen er bar slecht. Er lagen toen al een paar andere schepen tegen de dijkkruin te botsen en het water in de IJssel was al buitengewoon hoog. De beide Heuvelmannen zeiden: Arie, we moeten hier weg, want het is hier niet te houden. Goed, zei ik, dan ga ik mee, maar eerst even mijn vrouw waarschuwen. Dat gedaan. Ik zei; Je zult wel zien wanneer ik thuiskom, het kan wel morgen worden, want we moeten een veiliger ligplaats gaan zoeken. Ik kwam weer aan boord, we zetten de motor aan en op volle kracht draaiend gelukte het ons om de kop van de Nessepolder, de Spreeuwenhoek, heen te varen. Toen lieten we ons voor de wind afglijden en meerden aan de Nieuwerkerkse oever, zo ongeveer daar waar vroeger de glashut stond. We lagen daar wel beter, maar mijn schip lag tussen de twee grotere schepen nog niet zo best. Hun buiswater sloeg over mijn lagere schip en het ruim stond al spoedig vol water. Dus werd het die nacht voor mij „pompen of verdrinken”. **Toen het dag begon te worden, was het water zó hoog dat je bijna van je schip op de dijkkruin kon stappen. Maar we zagen ook nog iets veel verschrikkelijkers. In de bocht van Schielands Hoge Zeedijk, ongeveer tegenover de zagerij van houthandel Heuvelman zagen we aan de binnenkant van de dijk het water door een gat in de dijk de polder instromen.** Een poosje later kwam de heer Boere met burgemeester Vogelaar van Nieuwerkerk bij ons aan boord. Zij vroegen een schip, om dat in het dijkgat te varen. De Heuvelmannen raakten in paniek. Zij hadden hun vrouw en kinderen aan boord. ,,We kunnen er onze vrouwen en kinderen toch niet aan wagen”, zeiden ze. Ik was alleen op mijn schip. De burgemeester vroeg of ik het durfde wagen. Ja, wat doe je dan? Ik zei tenslotte: ,,Burgemeester, ik wil het wagen, als ik een jongen en een roeiboot meekrijg, maar ik zeg niet dat het lukt. Als het gat in de dijk breder blijkt dan mijn schip lang is, dan kan het liiet want dan stroom ik met mijn schip de polder in. Goed, ik voer met mijn schip naar de dreigende doorbraak en schatte, naderbij gekomen,, op het oog de breedte van hetgat en de lengte van mijn schip. Het zou net kunnen, dacht ik. **Ik zette mijn schip eerst haaks op de dijk met de kop tegen de kruin. Een man uit de steenfabriek Hitland en de jongen hielden het met een uitgeworpen draad tegen de dijk aan en ik liet het schip langzaam draaien om dwars voor het gat te komen.** **Met de ene hand had ik het stuur en met de andere hand het touw van de roeiboot om erin te kunnen springen als er iets misliep. Hoe dichter het schip bij het gat kwam, des te sterker zoog de stroom. Totdat het schip met een schok, waarvan de trilling aan de overkant van de IJssel gevoeld werd tegen de dijk sloeg. Ik sprong in de roeiboot, maar ging later nog weer terug om de motor af te zetten. Want de draaiende schroef had het gat groter kunnen maken. Het was gelukt. Het gat was provisorisch gedicht.** **Een halt** Het werd later op de dag, door boeren met tractors, die door burgemeester Vogelaar waren opgetrommeld nog met zandzakken en puin verder gedicht. Ook een scheepslading zand werd er later nog bij gestort en zo gelukte het, het water een halt toe te roepen”. Arie Evegroens gedachten zullen – dat zal wel duidelijk zijn – deze week nog vaak naar deze enerverende gebeurtenissen uitgaan.