Het verhaal van H. Scheermeijer, Bruinisse

Watersnood 1953 De familie H. Scheermeier en hun schip Eben-Haëzer. ​
Wij lagen op 31 januari met ons schip in de haven van Zierikzee. Daar hebben wij de ramp zelf meegemaakt. Mijn broer lag geladen met graan voor Rotterdam, en omdat mijn vader een hartpatiënt was, was mijn man met hem meegegaan om daar te gaan lossen. Ik was dus op 31 januari alleen aan boord met mijn twee kinderen. Ik ben toen maar met hen naar mijn ouders gegaan die woonden in de St. Domusstraat 20. Ik was wel wat gewend maar om telkens met mijn twee kinderen tegen die steile trap in de haven op en af te moeten is ook niet alles. Het water was toen ik van boord ging al normaal hoog. Ik zei dat ook tegen mijn vader maar dat kon toch eigenlijk niet zei hij. En toen die nacht de sirene ging en ik mijn ouders wakker maakte werd het duidelijk dat er iets aan de hand was. Vader dacht dat het water wel eens erg hoog zou kunnen komen, maar geen idee wat er gebeuren zou. Ik trok snel mijn jas aan en zou de draden van het schip nog wat gaan vieren. Maar zo ver kwam ik niet, want toen ik half de Nieuwe Bogertstraat was gelopen braken de vloedplanken met een vreselijk lawaai., en een stortvloed van water en wat zo al meer kwam op me af. Hoe ik nog overeind ben gebleven is haast niet te begrijpen. Het water duwde me en ik rende met de stroom mee de Sint Domusstraat en het huis in. Snel de kinderen uit bed en naar boven. De lange smalle gang leek wel een woeste rivier en alles kraakte. Nog snel wat eten gepakt en wat kleren, en het water bleef maar stijgen. Ik liep al tot boven mijn knieën in het water. En toen zag mijn vader het niet meer zitten, hij kon niet meer, ik pakte een tabletje voor onder zijn tong en duwde hem naar boven. Hij keek uit het raam en zag toen zijn kipjes verdrinken. Wat een paniek! (volgende tabletje, maar hij kwam gelukkig weer bij. Moeder hield zich goed en mijn zesjarig dochtertje vroeg of God het water nu nier meer hoger wilde laten komen, want nog 5 cm en het zou ook op de zolder staan. Dat is gelukkig niet gebeurd. Mijn armen waren soms niet groot genoeg en de kinderen huilden. Wat een paniek. Toen het water weer zo ver gezakt was dat je naar beneden kon, zou ik gauw naar de haven gaan om te kijken, hoe het met het schip was. Ik moest met een grote omweg naar de kaai. Gelukkig was alles nog goed.. De bewoners van de huizen waren bang geweest dat het schip over de meerpalen gegaan en dan tegen hun huizen gekomen zou zijn, met alle gevolgen van dien. Dat is gelukkig niet gebeurd. We hebben toen wat spullen uit huis meegenomen, en woonden toen maar aan boord. Moeder paste op de kinderen, en vader en ik probeerden in huis wat op te ruimen. Maar waar moet je dan beginnen. Ik was toen 29 jaar, dus kom op, vooruit en aan de slag. Toen een paar dagen later mijn man en broer terug kwamen uit Rotterdam, zagen ze pas echt wat er was gebeurd. Iedereen moest helpen, mijn broer ging met het schip de polder in om mensen te redden, en wij moesten toen naar Anna-Jacobapolder om mensen op te halen, die kwamen werken aan de dijken, en zo hebben we bijna een jaar lang gevaren op Vianen. Het eten en drinken en alle noozakelijke dingen gingen we met het schip halen in Bruinisse of Zierikzee. Het viel soms echt niet mee. Het was winter en aan storm en regen geen gebrek, maar we hebben het altijd kunnen redden. Ons scheepje was uitgerust met een motor voorop en dus met een zijschroef. Ik voer samen met mijn man, het scheepje was 68 ton groot en dan kan dat ook wel ondanks dat we toch 2 kinderen aan boord hadden, (6 en 1 jaar oud) die ook om aanacht vragen, al is het voor mij persoonlijk niet altijd meegevallen. Namen van de mensen weet ik niet alleen dat er een Leon van der Velde was die meen ik daar havenmeester was. ​ Nu wil ik nog vertellen wat we al die tijd zo al mee maakten en hoe het leven aan boord ging. We vertrokken uit Zierikzee, het weer wad slecht en in het lange rechte havenkanaal waren twee gaten geslagen, aan elke kant een, zodat we met het schip eerst bijna het ene gat ingetrokken werden, en daarna het gat aan de andere kant. Wat moest onze motor hard draaien. En dan eenmaal buiten het havenhoofd, waar het water soms erg tekeer kan gaan, verder naar Vianen. Het haventje van Vianen is te bereiken via een lange kromme geul die afgezet is met bakenstokken, waar je goed bekend moest zijn. Toen we daar voeren dreven er veel dode dieren en misschien ook wel mensen maar die hebben we nooit gezien. Achter in de haven zat een gat en als we binnen voeren stond ik op het voordek om het anker te laten vallen, omdat we anders het gat in zouden varen of de wal opgaan. Allemaal dus heel veel spanning. We haalden werkmensen op in Anna-Jacobapolder, en brachten ze vrijdags weer terug. Ze werkten aan de dijken. Wij gingen met het schip levensmiddelen halen in Bruinisse of Zierikzee. Brood bestelde ik in Bruinisse bij bakker Padmos. Dat werd dan aan boord gebracht.Zo ook alle andere levensmiddelen van Janneke Padmos en vlees van slager van Dongen. In de haven lag een daar een tankschip met drinkwater. We hadden een hele grote tank in het ruim staan en die werd dan volgepompt. Ook de Braber leverde verschillende goederen. En zo voeren we bijna elke dag als het weer het toeliet. We hebben wel eens erg veel geriskeerd, maar ja, je moest soms ook wel. Het was een spannende tijd, maar zo hebben we dan toch ook ons steentje bij kunnen dragen aan het herstel van ons Zeeland, hoe klein dan ook. ​ Ik, mevrouw Scheermeijer, schrijf dit omdat mijn man, de schipper van ons schip genaamd Eben-Haëzer is 1973 is overleden. ​ Mensen die ik nog van naam ken uit die tijd ​ Leen van der Velde Havenmeester Cor Zoeter Machinist gemaal Ouwerkerk Jan van der Maas Dijkgraaf Mevrouw Helmstrijd op de haven van Vianen”