Het verhaal van het Urker Noodnet 1953

1953 Het Urker noodnet
In Februari dit jaar was het 50 jaar geleden dat een noordwester storm Zeeland in grote nood deed komen. Door het uitvallen van de totale infrastructuur speelde in de eerste dagen van de februariramp van 1953 het moedig optreden van Urker vissers en zendamateurs in het rampgebied een belangrijke rol in het redden van mensenlevens. Zij wisten een noodnet op te zetten dat de geschiedenis in zou gaan als “Het Urker Noodnet”. Vrijwilliger van de Stichting Cees Hollemans hoorde hun verhaal en tekende dit op voor “Oud Roest”. ​

Vlaardingen, medio februari 1953.
Mijn vrouw en ik zouden juist gaan eten, toen de deurbel ging. Zij deed open, en over de drempel viel de schaduw van een schaduw in de deuropening. De laatste bleek van een lang mager persoon. zwarte klompen, zwarte pilobroek, donkere trui en een zwart gebreide wollen muts. “Woont hier die man van politiepost Vlaardingen?”. Nadat zij dat beaamde stelde hij zich voor: Louw Hoefnagel, schipper van de “**Sumus Umbra**” (Latijns voor “Wij zijn schaduw”!). Beter bekend als “Louw van Marie”. Hij lag met zijn kotter bij de werf, had even een fiets die daar stond, “geleend” en was op zoek naar een van degenen met wie hij de afgelopen weken zoveel radioberichten had gewisseld. Zijn komst riep bij mij weer alle herinneringen op aan de juist afgelopen periode, waarin aan onze kust een drama plaatsvond dat zijns gelijke niet kende en dat aan 1836 mensen het leven kostte. Mijn leeftijdgenoten waren gewoon hun geschiedenis te verdelen in “voor de oorlog’ en “na de oorlog”. Na dit drama spraken velen voortaan over “voor de ramp” en “na de ramp”. Een periode waarin de geesten beproefd, waarin leidinggevenden van hun voetstuk tuimelden en vrijbuiters heldendaden verrichten, waarin sommigen alles verloren en anderen zich schaamteloos verrijkten. Louw van Marie was een van de vrijbuiters. In de vijftiger en zestiger jaren oefenden veel kustvissers de haringspanvisserij uit in de Zuidelijke Noordzee. Voor het weekeinde meerden zij hun kotter af in Breskens en gingen, als het even kon, naar huis. Deze kotters en een enkele botter, waren ongeveer 18 meter lang, maten 60 BRT en hadden een motorvermogen van 100 tot 150 pk. Zij waren uitgerust met een MG-radiotelefoon van Radio Holland, Radio Becker of Radio Bekius. Het zendvermogen was 10 tot 30 watt en zij mochten werken 4 of 5 frequenties: noodgolf, PCH, onderling radioverkeer en contact met andersoortige schepen. De schepen waren tevens uitgerust met een echolood om vis op te sporen en beschikten veelal over een radiorichtingzoeker. ​ ++**Werk van noodzakelijkheid**++ Toen, op Zaterdag 31 januari en Zondag 1 februari, de storm over onze kusten raasde en het water tot ongekende hoogte opstuwde, groeide bij een aantal Urkers, thuis, de ongerustheid over het lot van hun schepen die zij in de haven van Breskens hadden achtergelaten. Luisterend op de “visserijband” hoorden zij onheilspellende berichten over het slechte weer en over wel 28 in nood verkerende schepen. Inmiddels waren de telefoonverbindingen met Zeeland uitgevallen. Daarom besloot een aantal van hen af te reizen naar Breskens om zelf te zien hoe het nu met hun schepen stond. Voor kerktijd vertrokken al een paar schippers met een taxi. Onderweg stuiten ze al op zoveel problemen, dat zij vanuit Antwerpen opbelden dat alle bemanningen maar moesten komen. Op zondag na kerktijd vertrokken die daarom prompt. Tot opluchting van hun Vlissingse buschauffeur George van Gils die zich op Urk liep te verbijten. Het werd een reis van Bontekoe. De wegen in Zeeland waren onbegaanbaar en de tunnel in Antwerpen stond blank. Na veel omzwervingen bereikte men Breskens via Brussel en Dendermonde. ​ ++**Kanaal 3700**++ Eenmaal in Breskens hoorden ze van de achtergebleven bemanning van de UK 141, dat er allerlei noodsignalen waren opgevangen, o.a. van een **jacht “MAYBE**”, Dat jacht, liggende in Hellevoetsluis, was eigendom van de vader van de bekende zeezeiler Conny van Rietschoten. Een radiotechnicus uit diezelfde plaats, F.A. Bakker, werd zondagmorgen vroeg gealarmeerd door de zeer hoge waterstand. Wetende, dat zich aan boord een nog niet geregistreerde radio-installatie bevond, vroeg hij aan de burgemeester Jhr. Eisinga en aan de schipper van het jacht, Wout Bouman, toestemming om daarmee radio verbindingen te mogen maken. Hij kende zichzelf de roepnaam PA?XX toe. Toen hij van juist gearriveerde marineofficieren hoorde dat de situatie in Stellendam kritiek was, zocht hij contact met vissersschepen om daar hulp te gaan bieden. Inmiddels was ook de CdK van Zuid-Holland door de schipper van de **”Ëben Haezer”- de GO 8** via PCH op de hoogte gesteld van een dijkdoorbraak bij Ouddorp. De “MAYBE” kreeg antwoord van de **”Sumus Umbra” – UK 41** helemaal van uit Breskens! Bakker was al begonnen met verbindingen op de 80-meter band, een amateurband, “Kanaal 3700” genoemd. Maar de berichtenwisseling met schepen nam explosief toe. Nadat het verkeer op “Kanaal 3700” was overgenomen door A. van Strien (PA? STR) kon de “MAYBE” in samenwerking met PCH het verkeer op 137 meter gaan coördineren. In een paar dagen handelde PCH (uiteraard kosteloos) 567 gesprekken en 143 telegrammen af! Bij de coördinatie werd de “MAYBE” gesteund door, achtereenvolgens, de **”Vriendschap” de “Sumus Umbra”, de “Neeltje”, de “Tholen”, en tenslotte de “Jacob**” ​ ++**Vissers schieten te hulp**++ De aldus door de “MAYBE” gealarmeerde Urker vissers maakten hun scheepje stormklaar om, via het Oostgat, op te stomen van Breskens naar Goeree. In Vlissingen aangekomen bleek het weer zo slecht dat geen loods het aandurfde. Dus kozen ze, geadviseerd door de schipper van de “Maybe”, voor de omweg door het kanaal van Zuid-Beveland. Een rijksloods bleek bereid hen, ondanks storm en sneeuwbuien en ondanks weggeslagen betonning, te begeleiden over het voor hen onbekende vaarwater. Voorop de botters die minder risico liepen als ze aan de grond zouden lopen. Zo bereikten ze Hansweert, waar de **”Neeltje”- UK 60** achterbleef bij de ondergelopen polders van Zuid-Beveland. (de UK 60 is een jaar later onderste boven geslagen op de Noordzee waarbij de schipper is verdronken). De anderen, doorgevaren naar Wemeldingen, hoorden daar van mosselkweker Ben Schot uit Zierikzee dat veel dijken rond Schouwen-Duiveland waren doorgebroken en dat zich daar hartverscheurende taferelen afspeelden. Zij besloten daarom de Oosterschelde over te steken naar Zierikzee. Onderweg zagen zij zoveel “voorwerpen” drijven die op een verschrikkelijke ramp wezen, dat zij afspraken om zich te verspreiden over de verschillende haventjes van Schouwen-Duiveland, om vandaaruit te zien hoe ze hulp konden bieden. Zij waren met de Zeeuwse mosselkwekers, de eersten die het aandurfden om het woeste water van de Oosterschelde te trotseren. ​ ++**Kees Slager beschrijft in zijn boek “De Ramp”**++ de heldendaden die door mosselkwekers en kustvissers, met roeiboten varend van zolder naar zolder, in die dagen zijn verricht. In mijn verhaal gaat het erover, dat de Urker kotters vanuit de havens rondom het overstroomde eiland, in overleg met de “Maybe” en Scheveningen Radio, een communicatienetwerk tot stand hebben gebracht. In die eerste dagen is dat van onschatbaar belang geweest. Toen in Nederland nog niets bekend was over de omvang van de ramp en radioamateurs hun fantastische communicatienet “Kanaal 3700” begonnen op te bouwen waren in het hart van het rampgebied deze vissers al bezig met gelijktijdig redden en berichten wisselen. Radiotechnicus Bakker getuigde later van zijn enorme bewondering voor de bekwaamheid die de Urker vissers aan de dag legden in het efficiënt communiceren. Het geheel werd tenslotte gecoördineerd vanaf de **botter “Jacob” UK141** van Hessel Snoek die in Zierikzee lag. Hij dankte daaraan de bijnaam “de Admiraal” van de vloot (later is een reddingsboot naar hem vernoemd). De man die daar twee dagen later de leiding nam was voormalig duikbootkapitein C.J.W. (JUMBO) van Waningen. Hij had een hulpexpeditie van binnenschepen georganiseerd waarmee hij eerst naar Zijpe voer. Daar zette hij een aantal zaken “recht voor zijn werk” en voer naar Zierikzee, waar hij resoluut het gezag in handen nam als “Fungerend Commandant Maritieme Middelen”. Reserve tweede luitenant, tandarts W.H. Dekker tipte van Waningen over het gesmeerd lopende “Urker Noodnet”. De laatste zag direct het grote belang daarvan in en belastte Dekker met de coördinatie daarvan. Andere “spinnen in het web” waren **”De Zeven Gebroeders” de UK 31** van Klaas Kramer in Zijpe, de **”Sumus Umbra”- UK 41** van Louw Hoefnagel in Bruinisse en later in Brouwershaven. **”De Neeltje”-UK 60** van Jan van de Berg bleef in Hansweert. Laatstgenoemde met Louw Hoefnagel en Hessel Snoek was degene die het initiatief had genomen om van Breskens naar de overstroomde eilanden te stomen. ​ ++**Dagen in touw**++ Toen en aantal vissers, na veel vermoeiende dagen van mensen redden en berichten doorgeven er naar verlangde weer naar zee te gaan, werden zij er door Kapt. van Waningen van overtuigd dat zij onmisbaar waren. Wel hield een aantal militairen vanaf de Urker kotters de verbindingen in stand en Van Waningen stelde een aantal vissers in staat woensdag 11 februari “vrij” te nemen om de “Biddag voor de visserij” in Urk bij te wonen. Voor vervoer zorgde het leger! ​ ++**Meer hulp**++ De vissers hadden het voortouw genomen, Maar een dag later kwam een armada van allerlei schepen naar het rampgebied. Zo maakten ook vissers uit andere plaatsen deel uit van het “Urker Noodnet’ zoals de **VL 70, IJM 11, KW 7, HD 25**, die zich in Scharendijke onmisbaar maakten voor de communicatie en het evacueren van geredde inwoners. Nan Bakker van de HD 25 vertelde dat zij 50 mensen hebben gevoed met een rantsoen dat was ingeslagen voor 5 bemanningsleden. ​ ++**Relaisstation**++ Zelf, afkomstig uit het Zeeuwse, waar een deel van mijn familie nog woonde, had ik op maandagmorgen vrij gevraagd om met de **VL 70** naar het rampgebied te gaan. Maar mijn baas evenwel, inspecteur G.H.L.van Scherpenzeel uit IJmuiden, verbood mij categorisch om te vertrekken. De andere dag liet hij mij weten dat er een NSF-zender/ontvanger type SMR 106/B naar mij onderweg was. Samen met monteur G. van der Kolk moest ik die installeren op het politiebureau in Vlaardingen en hem na montage gaan bedienen als back-up relaisstation van het jacht “Maybe”. Voor de bediening kwam ook een ex R.O., Die zich had aangeboden, dhr. R. van Hengel uit den Haag. Samen hielden wij “Politiepost Vlaardingen “in de lucht, op golflengte 137 meter. Vanaf die plaats konden wij veel nuttige verbindingen maken en berichten doorgeven aan andere hulpverleners. Na enkele dagen kwamen meerdere verbindingen weer opgang en werd onze aanwezigheid minder urgent. Maar kolonel van Waningen liet op 6 februari wel een aantal schepen vertrekken, doch consigneerde de knooppunten van het netwerk. ​ ++**Reparatie in rampgebied**++ In de haven van Zierikzee lagen twee **douanevaartuigen, de “Albatros” en de “Alk”**, beide betrokken bij de hulpverlening. Op een dag ontving ik een bericht dat de zender van de Alk, een HT 14, defect was. Ik liet mij uitleggen wat eraan scheelde en men vroeg: “Kun jij hem repareren?” Ik dacht van wel, dus hoorde ik even later: “Als je je morgen om 10 uur in Dordrecht bij de rivierpolitie meldt, dan kun je even meevaren naar Zierikzee voor de reparatie. Aldus gedaan. Ik voer mee met een binnensleepboot van de rivierpolitie. In de avond, voeren we, vanaf de Oosterschelde, met laagwater, het kanaal in dat naar de haven van Zierikzee leidt. Onze schipper stond op scherp, want doordat de dijken langs het kanaal op verschillende plaatsen waren doorgebroken en het zeewater ongehinderd de polders in en uit konden kon gieren, liep er bij de breukgaten een sterke dwarsstroom. Er voer een ander scheepje voor ons waarvan we alleen het toplicht zagen. Plotseling zwaaide dit licht helemaal naar links, daarna naar rechts en ik vreesde al dat het scheepje zou kapseizen. Maar gelukkig richtte het zich weer op en kwam na wat een en weer zwaaien weer tot rust. Daarna waren wij aan de beurt. Hoewel gewaarschuwd, maakten we toch een paar reuze slingers en van de pan soep die al een uurtje op het fornuis stond te geuren, hebben we niet kunnen genieten. Later zag ik dat er twee enorme breukgaten schuin tegenover elkaar lagen. De haven van Zierikzee bood een desolate aanblik. De straatverlichting was uitgevallen. De kaden, glimmend van de regen, lagen vol troep. Het water dat over de kade de straten in was gestroomd, had plaveisel en zand zo diep weggespoeld dat gasleidingen en elektriciteitskabels metershoog als boven een rivierbedding zweefden. Je kon, bij wijze van spreken, zo de kelders binnenstappen. Nadat ik de HT 14 had gerepareerd bleef ik slapen op de Albatros” en vertrok de andere dag weer met een veerpont vol evacuees naar Rotterdam. ​ ++**Dank.**++ Op 16 februari om 16.00 klonk bij monde van Luit. Dekker, via de zender van de “Jacob” UK141, het laatste bericht over het “Urker Noodnet”: “De goede verwachting welke het KNMI in De Bilt heeft, aangaande de weersomstandigheden in de komende 24 uur, maken het mij mogelijk het risico te aanvaarden de ring van communicatieschepen in de havens van Schouwen-Duiveland op te heffen. U kunt dus de havens verlaten en uw normale werkzaamheden hervatten. Namens de bevolking van dit eiland vooral, dank ik u van ganser harte voor uw uitmuntende hulpbetoon door u in het bijzonder bewezen in de afgelopen veertien dagen. U bent spontaan gekomen toen de storm nog loeide en de dijken van het eiland doorbraken. U hebt met grote persoonlijke risico’s in uw kleine boten veel mensenlevens gered. U bent op uw post gebleven toen het eerste gevaar schijnbaar over was, teneinde te dienen als gereedstaande reddingsboot, tevens communicatieschip. U hebt hierdoor het moreel van de bevolking gesteund. God zegenen U allen!”. Kapitein ter zee C.J.W. van Waningen. ​ ++**Tot slot**++ Vanaf dat jaar ging ik ‘s-winters wekelijks naar Breskens voor service aan zend ontvangers, visopsporingsapparatuur en wat er langzamerhand allemaal bij kwam. Ik heb toen de “vrijbuiters van het Urker Noodnet van nabij leren kennen. Hardwerkende vissers, die toen het erop aankwam, met veel moed en improvisatievermogen veel mensen hebben gered en het mede mogelijk hebben gemaakt dat de juiste hulp op de juiste plaats beschikbaar kwam. C.W.L. Hollemans. 2003 Ingezonden door Jelle Visser