Het verhaal van J.A. Verkamman, Stavenisse

“Hoe we als schipper de watersnood van 1953 ervaren hebben ​ Zondag 1 febr 1953 we liggen geladen met kunstmest aan de loswal te Wemeldinge. Zondagmorgen worden we gewekt door een ongewoon geluid; er wordt druk gepraat, en als we door het raam kijken zien we dat een hijskraan beig is roeiboten uit het water te tillen en op een vrachtauto te zetten. Er loeien sirenes om de schippers wakker te maken. Want er is een dijk doorgebroken in Kruiningen. Daar is hulp nodig. Met de roeiboten kunnen mensen uit hun benarde positie gered worden. Ook mijn man is meteen bereid om mee te gaan. Maar de kommandant van de Politie die de leiding heeft zegt: u broer is al meegegaan, het is beter dat u hier blijft. Zet maar ankers uit om te voorkomen dat de schepen op de kant tercht komenalshet hier ook mis gaat, en ga dan naar de dijk om te helpen met zandzakken de dijk te versterken. Dus vlug wat eten en dan naar de dijk, waar al veel mensen met zand zakken in de weer zijn. Het werd een vreemde zondag: Kerkdiensten werden afgelast omdat zowel de Dominee als de Pastoor, samen met de inwoners en schippers zakken sjouwden. Gelukkig kon de dijk behouden worden. Of er ’s middags nog kerkdiensten gehouden zijn weet ik niet. Veel mannen waren natuurlijk an de dijk om op te letten. Zelf was ik met de kinderen aan boord, even als op de andere schepen. Toen kwamen ze vragen of ze ons schip mochten lossen, er stond een silo met tarwe op instorten, die tarwe kon in ons schip opgeslagen worden. Mijn mans was ook weer terug gekomen en vroeg is het voeder tarwe of consumptie tarwe? In het laatste geval kunt u beter een ander schip nemen want wij hebben kalkammon in dus dat is niet goed. Ons schip kan wel dienst doen voor andere dingen. Maandagmorgen is mijn man samen met nog andere schippers met een sleepboot naar Zierikzee gevaren daarwaren veel vissersschepen uit andere plaatsen gekomen om te helpen, maar ze wilden wel graag een Zeeuwse schipper er bij hebben die bekend was. Toen ze daar zo met elkaar stonden te praten landde er een helicopter op de haven, waar een oudere vrouw uitstapte geholpen door enkele officieren van de marine. Eerst hebben ze er geen erg in wie die vrouw is: maar dan klinkt een stem die uit duizenden herkenbaar is. “Landgenoten! Het is mij een grote behoefte om mij persoonlijk op de hoogte te stellen van de ramp die grote delen van ons land heeft getroffen.” Zo sprak Koningin Wilhelmina, gekleed in een lange zwarte manten en rubber laarzen. Zo was zij, altijd met grote liefde vervuld voor haar volk. ’s Middags kwam mijn man terug, maar veel rust werd hem niet gegund, want uit Tholen kwam de roep om een schip met hijstuig, we hadden dat, dus ankers op en naar Tholen. Daar wachtte ons een vreemde lading. De weg tussen Tholen en Bergen op Zoom stond blank en de boeren uit de omgeving konden de melk niet meer naar de fabriek krijgen. Toen ze hoorden dat er een schip op komst was hadden ze de melkbussen maar naar de haven gebracht in de hoop dat het dan per schip naar Bergen gebracht kon worden. Eerst wilen nog een paar heren het tegen houden en zeiden dat we daar een speciale vergunning voor moesten hebben, maar mijn man zei:’geen gezeur dan is het tij om te vasren weg, zet alles maar op de luiken.” Toen kwamen er winkeliers om te vragen of we van de groothandel ook een en ander mee terug willen nemen om de winkel te bevoorraden. Ook dat wordt aangenomen. Telefonisch wordt beloofd dat alles op tijd aan de haven zal zijn, want we kunnen niet wachten wat het tij betreft als het water valt moeten we de haven uit zijn. In Bergen op Zoom stonden soldaten klaar om te helpen lossen, maar toen ze met 20 gelijk op de luiken sprongen moesten we hun vermanen om niet door de luiken heen te springen maar het elkaar rustig aan te geven, en zo gebeurde. Ook de voorraad voor de winkeliers wordt aan boord gebracht, maar toen was het ook hoog tijd om te gaan varen. Dinsdagmorgen werden we weer naar Bergen op Zoom gestuurd, nu om zandzakken te halen voor Stavenisse want daar staat vrijwel het hele dorp blank. Er waren ook mensen verdronken. Sommigen omdat het dak waarop ze zaten instortte, en nog steeds is men bezig mensen van de daken en uit de bomen te halen, vooral van afgelegen boerderijen. Toen we tegen de avond in Stavenisse aankwamen lag daar al een neef van ons die een dag eerder was gekomen. Hij kwam ons tegen met de roeiboot om ons te waarschuwen, want zoals zoveel Zeeuwse havens heeft ook Stavenisse een soort kanaal vanaf de Oosterschelde voor je in de eigenlijke haven komt en ook daar waren enkele gaten in zodat het erg oppassen is om niet dwars weggezogen te worden. Voorheen wist ik niet wat een doodse stilte was maar daar hebben we het ervaren. Je hoorde geen hond blaffen, geen kip kakelen, niets van al die gewone dingen, behalve onze neef geen mens, alleen dode dieren die ronddreven. Dat vergeten we nooit. De volgende dag ontdekken we dat er toch nog een paar mensen overgebleven zijn. Er zijn in Stavenisse nog twee vrachtauto’s beschikbaar met chauffeur. Zij zullen de zakken bij diverse doorbraken brengen. Er was wel zand in de buurt, maar geen zakken. Na een paar dagen gaan we weer naar Tholen, het stadje zelf is droog gebleven. Daar hebben veel mensen uit het eiland voorlopig onderdak gevonden, later werden ze ook naar andere plaatsen geëvacueerd. Op de rivier ligt een bak met buizen en dergelijke, de bedoeling is om met hulp van een zandzuiger en baggermolen zand op te pompen verder landinwaarts. Ons wordt gevraagdbehulpzaam te zijn met het vervoer van al dit materiaal naar de diverse gaten en die zijn er heel wat, niet alleen bij de dorpen zelf maar ook daar tussen. Maar omdat je van hulpvaardigheid alleen niet kunt leven wordt nu een contract opgemaakt, waardoor we nu officieel indienst komen van de Ballast Maatschappij. Maar eerst wat levensmiddelen inslaan want tijdens het werk is daar geen gelegenheid voor. In het begin was het wel eensnodig om ook zondags door te werken om een dorp te behouden want hoewel het water is gezakt komt er nog wel steeds eb en vloed in de polders en zolang de gaten niet gedicht zijn kan het zand weer wegspoelen. Maar meestal zijn we het weeken in Tholen bij de familie van mijn man, en vullen dan de voorraad voor de hele week weer aan. Want in de dorpen zijn de winkels nogniet open. Toch veranderde dat langzamerhand. Het water zakte en de mensen kwamen terug om de huizen weer bewoonbaar te maken. Ook bakker en kruidenier kwamen weer terug zodat we nu na het werk in de haven liggen en daar inkopen doen. Maar verder liggen we buiten maar niet alleen, er was ook een sleepboot bij om de bakken te verslepen. Daar wonen Marinus en Jannie op, een leuk stel. Ze zijn nog niet getrouwd, want haar ouders werden geëvacueerd toen ze bij hem op de boot was, ze kon toen nergens heen. Zelf vonden ze wl dat dit niet kon, daarom zeiden ze:”Als we toch willen trouwen waarom dan niet nu?”. Hij naar het gemeentehuis om te vragen, komt op een holletje terug…”Jannie kom gauw, de burgemeester heeft nu even tijd, dan gaan we in ondertrouw.” Ze gooit haar stofdoek weg en gaat mee. Op het gemeentehuis komt ze tot de ontdekking dat ze haar schort nog voor heeft. Er zullen wel niet veel a.s. bruidsparen zo in hun daagse plunje komen. Maar hun geluk was er niet minder om. Er komt een speciaal hiervoor opgeleide eenheid militairen om de lijken te zoeken en te bergen. Ook een goede kennis van ons is erbij. In totaal zijn er in Zeeland 1835 slachtoffers. Het viel niet mee om de kinderen bijna 6 en bijna 3 bezig te houden onder deze omstandigheden.Buiten spelen konden ze niet, gelukkig mochten ze wel eens een dag bij Opa en oma in Tholen komen. Maar we brachten ze ook wel eens met de roeiboot naar de dijk, dan stuurde ik ze naar het dorp om een boodschap, maar daar hadden ze soms geen zin in. Dan beloofde ik ze dat ze van de centjes die ze terug kregen elk een ijsje van een stuiver mochten kopen (dat kon toen nog). We waren ze dan eens een poosje kwijt, en ze hadden wat te doen. Komen ze eens terug om de beurt van een ijsje likkende. Wt nu, was het ijs op? Nee, maar bij de centjes die we terug kregen was maar één stuivertje… In juli dat jaar werd ons derde kind geboren. We hadden al een zoon en een dochter, nu was het weer een zoon. Een paar weken hadden we vrij maar toen moesten we weer terug naar de dijk. De meeste gaten zijn dan al gedicht en ons werk bestaat dan ook grotendeels uit opruimwerkzaamheden. Maar o wat liggen we dan vaak te slingeren als die zware buizen in de hijs hangen. En we willen de baby toch wel graag een beetje buitenlucht geven, dus leggen we hem in de wagen en binden die dan naar beiden kanten stevig vast. Zo voorkomen we wel dat de wagen niet gaat slingeren, maar helaas niet dat de baby zeeziek wordt. In november is het laatste gat gedicht op Schouwen Duiveland. Dat vieren we bij familie in Tholen die toen al t.v. hadden. Wat een vreugde was dat toen alle boten een vreugdesirene lieten horen en toen daarna het Wilhelmus gespeeld werd. Ook op straat is het een drukte van belang, wildvreemde mensen vallen elkaar in de armen van vreugde. Wij moeten dan nog het laatste materiaal opruimen en naar Utrecht brengen. Het is dan al eind oktober geworden, we gaan naar Rotterdam, maar daar komen we tot een rare ontdekking; de mastdie al die tijd zoveel zware lasten heeft gedragen, breekt als we hem laten zakken. Hij had er genoeg van, het werk is klaar. Tocht overheerst dankbaarheid dat dit niet eerder gebeurd was.” ​ R. Verkamman-Koster